Grens­wer­kers en het recht op thuis­wer­ken

Alert

  1. De corona­cri­sis en thuis­wer­ken

Sinds het begin van de corona­cri­sis wer­ken veel werk­ne­mers nog ver­plicht of aan­be­vo­len (deels of geheel) van­uit huis. Het thuis­wer­ken heeft daar­mee een plek gekre­gen in onze manier van wer­ken en ook de poli­tiek heeft het omarmd als de nieu­we manier van wer­ken. Het is dan ook de ver­wach­ting dat na de corona­cri­sis deze hybri­de vorm van wer­ken tot een nog te bepa­len hoog­te onder­deel zal blij­ven van de bedrijfs­voe­ring. Veel werk­ge­vers en werk­ne­mers zien voor­de­len in het thuis­wer­ken door een ver­min­de­ring in het aan­tal reis­be­we­gin­gen en een ande­re vorm van work-life balan­ce, maar niet altijd wordt dat posi­tief ont­van­gen als het gaat om thuis­wer­ken­de grens­wer­kers. Het ver­min­der­de enthou­si­as­me van voor­al werk­ge­vers heeft met name te maken met de regels inza­ke soci­a­le zeker­heid.

 

De hoofd­re­gel is dat de werk­ne­mer soci­aal ver­ze­kerd is in het werk­land. Om te voor­ko­men dat werk­ne­mers die thuis­wer­ken als gevolg van de corona­cri­sis ver­plicht soci­aal ver­ze­kerd wor­den in het woon­land, geldt tot 1 janu­a­ri 2022 een rege­ling tus­sen Neder­land, Bel­gië en Duits­land om de Euro­pe­se regels over de soci­a­le zeker­heid tij­de­lijk te nege­ren.[1] Tot dus­ver geen ingrij­pen­de gevol­gen voor de finan­ci­ën van de werk­ge­ver. Na 1 janu­a­ri 2022 geldt ech­ter weer de hoofd­re­gel dat wan­neer een werk­ne­mer 25 pro­cent of meer van zijn werk­tijd in zijn woon­land ver­richt, zijn ver­plich­te soci­a­le zeker­heid wij­zigt van het werk­land naar het woon­land. Blijft een grens­wer­ker na laatst­ge­noem­de datum 25 pro­cent of meer thuis­wer­ken, dan zal de werk­ge­ver de bij­dra­gen van soci­a­le zeker­heid moe­ten afdra­gen in het woon­land van de grens­wer­ker.[2] Werk­ge­vers vre­zen voor deze extra admi­ni­stra­tie­ve- en finan­ci­ë­le las­ten­druk.

 

Ver­schil­len­de werk­ge­vers zijn daar­om voor­ne­mens om thuis­wer­ken voor grens­wer­kers te ver­bie­den. De vraag is of werk­ge­vers dit ver­bod zomaar aan grens­wer­kers mogen opleg­gen. Ener­zijds rijst de vraag op grond van wel­ke bevoegd­heid de werk­ge­ver kan beslui­ten dit ver­bod op te leg­gen. Ander­zijds rijst de vraag of met een der­ge­lijk ver­bod geen onge­recht­vaar­digd onder­scheid wordt gemaakt tus­sen grens­wer­kers met een ver­schil­lend woon- en werk­land en werk­ne­mers met een­zelf­de woon- en werk­land.

 

  1. Thuis­wer­ken: wel of geen recht?

Naar hui­dig recht bestaat nog geen recht op thuis­wer­ken.[3] De Wet flexi­bel wer­ken maakt het voor een werk­ne­mer wel moge­lijk om een ver­zoek in te die­nen bij zijn werk­ge­ver tot aan­pas­sing van de arbeids­plaats.[4] De werk­ge­ver over­weegt het ver­zoek (“duty to con­si­der”) en, anders dan bij aan­pas­sing van de arbeids­duur- en tijd, is er geen zwaar­we­gend bedrijfs- of dienst­be­lang nodig om het ver­zoek af te wij­zen.[5] Dit bete­kent dat de werk­ge­ver een ver­zoek kan afwij­zen bin­nen de gren­zen van goed werk­ge­ver­schap en rede­lij­ke ver­wach­tin­gen over en weer. De stren­ge­re toets van een zwaar­we­gend bedrijfs- of dienst­be­lang geldt op dit moment nog niet.

 

Dat wordt anders als het nu nog in behan­de­ling zijn­de wets­voor­stel “Wet wer­ken waar je wilt” wordt aan­ge­no­men. De werk­ne­mer kan op grond van deze wet in begin­sel thuis­wer­ken. Een ver­zoek tot thuis­wer­ken mag dan alleen nog door de werk­ge­ver wor­den gewei­gerd als hij beschikt over een zwaar­we­gend bedrijfs- of dienst­be­lang.[6]

 

  1. De bij­dra­gen in soci­a­le zeker­heid: een zwaar­we­gend bedrijfs- of dienst­be­lang?

Van een zwaar­we­gend bedrijfs- of dienst­be­lang zal (op basis van het hui­di­ge wets­voor­stel) in ieder geval spra­ke zijn als de aan­pas­sing leidt tot ern­sti­ge pro­ble­men op het gebied van vei­lig­heid, roos­ter-tech­ni­sche aard, finan­ci­ë­le of orga­ni­sa­to­ri­sche aard.[7]  De ini­ti­a­tief­ne­mers geven ech­ter geen ant­woord op de vraag of een ver­hoog­de admi­ni­stra­tie­ve- en finan­ci­ë­le las­ten­druk gekwa­li­fi­ceerd kan wor­den als een zwaar­we­gend bedrijfs- of dienst­be­lang. Wel wordt voor­ge­steld om de tij­de­lij­ke ver­soe­pe­ling van de regels met betrek­king tot de belas­ting- en pre­mie­plicht, ook na de corona­cri­sis, te rege­len in bila­te­ra­le ver­dra­gen.[8]

 

  1. Het vraag­stuk is nog niet uit­ge­kris­tal­li­seerd in de recht­spraak

De recht­spraak is ook in bewe­ging geko­men als het gaat om de vraag of een werk­ne­mer thuis mag wer­ken. Op 16 juni 2020 oor­deel­de de kan­ton­rech­ter van de Recht­bank Gel­der­land dat het alge­me­ne over­heids­ad­vies om zoveel moge­lijk thuis te wer­ken geen recht schept op thuis­wer­ken.[9] Het stand­punt van de werk­ne­mer dat het over­heids­ad­vies de instruc­tie­be­voegd­heid van werk­ge­ver inperkt en/of op grond van rede­lijk­heid en bil­lijk­heid zon­der meer door een goed werk­ge­ver moet wor­den gevolgd, houdt vol­gens de kan­ton­rech­ter geen stand.[10] De belan­gen­af­we­ging viel in het voor­deel van de werk­ge­ver uit.

 

Rech­ters kij­ken ech­ter niet het­zelf­de tegen dit vraag­stuk aan. Zo blijkt uit een recen­te­re uit­spraak van 4 juni 2021 dat het over­heids­ad­vies om zo veel moge­lijk thuis te wer­ken de instruc­tie­be­voegd­heid van werk­ge­vers wél kan inper­ken.[11] In deze zaak oor­deel­de de kan­ton­rech­ter dat de werk­ge­ver onvol­doen­de grond had om het thuis­wer­ken van­we­ge coro­na van­uit het Ver­e­nigd Konink­rijk te ver­bie­den.[12] Het ging om de vraag of de instruc­tie van de werk­ge­ver rede­lijk was om van een in het Ver­e­nigd Konink­rijk woon­ach­ti­ge werk­ne­mer te ver­lan­gen tij­dens de corona­cri­sis op het kan­toor in Neder­land te wer­ken omdat de werk­ge­ver anders dub­be­le pre­mies zou moe­ten beta­len in het Ver­e­nigd Konink­rijk en Neder­land.[13]

 

De kan­ton­rech­ter acht­te het onvol­doen­de aan­ne­me­lijk dat de bodem­rech­ter zou oor­de­len dat spra­ke zou zijn van een rede­lij­ke grond voor de door de werk­ge­ver gege­ven instruc­tie. Bij dit oor­deel speel­de een rol dat de werk­ge­ver niet nader had gecon­cre­ti­seerd dat spra­ke was van een nieu­we situ­a­tie voor wat betreft de afdracht en pre­mies in het Ver­e­nigd Konink­rijk.[14] De kan­ton­rech­ter woog de ondui­de­lijk­heid van de zaak af tegen de bij­zon­de­re omstan­dig­he­den van dit moment (de corona­cri­sis, de instruc­tie om van­uit huis te wer­ken en het feit dat de zoon van de werk­ne­mer tot de coro­na­ri­si­co­groep behoor­de) en kwam tot het voor­lo­pi­ge oor­deel dat de werk­ne­mer de instruc­tie mocht wei­ge­ren. Deze belan­gen­af­we­ging viel dus in het voor­deel van de werk­ne­mer uit.

 

  1. De invloed van de recht­spraak op het instruc­tie­recht van de werk­ge­ver

Deze twee uit­spra­ken tonen aan dat er niet één ant­woord is op de vraag of een werk­ge­ver een werk­ne­mer kan ver­plich­ten naar kan­toor te komen. De hui­di­ge omstan­dig­he­den van­we­ge coro­na spe­len bij de uit­komst een belang­rij­ke rol.

 

De uit­spraak van 4 juni 2021 wijst in de rich­ting dat het niet waar­schijn­lijk is dat werk­ge­vers grens­wer­kers gedu­ren­de de corona­cri­sis zon­der meer mogen ver­bie­den om thuis te wer­ken met als stand­punt dat zij anders dub­be­le pre­mies moe­ten beta­len. Het belang van de werk­ne­mer om thuis te wer­ken zal moge­lijk onder de hui­di­ge omstan­dig­he­den zwaar­der wegen dan het belang van de werk­ge­ver om de werk­ne­mer om deze reden op kan­toor te ver­wach­ten.

 

De inper­king van het instruc­tie­recht lijkt in het licht van de bespro­ken uit­spra­ken wel tij­de­lijk van aard. Zodra de corona­cri­sis voor­bij is zal een werk­ge­ver op grond van zijn instruc­tie­recht in begin­sel weer van een werk­ne­mer kun­nen ver­lan­gen om naar kan­toor te komen als dit volgt uit de aard van het dienst­ver­band.[15] De reik­wijd­te van het instruc­tie­recht is wel afhan­ke­lijk van het moment waar­op het wets­voor­stel “Wet wer­ken waar je wilt” wordt aan­ge­no­men. Treedt deze nieu­we wet in wer­king, dan kan de werk­ge­ver een werk­ne­mer in begin­sel niet ver­plich­ten om vijf dagen naar kan­toor te komen. In de memo­rie van toe­lich­ting bij het wets­voor­stel wordt niet inge­gaan op vraag in wel­ke geval­len de werk­ge­ver een ver­zoek om thuis­wer­ken van een grens­wer­ker kan afwij­zen in ver­band met de pro­ble­ma­tiek rond­om de soci­a­le zeker­heid. Zoals blijkt uit het advies van de Raad van Sta­te zal de vraag of een werk­ge­ver terecht een ver­zoek om thuis­wer­ken in ver­band met deze gevol­gen kan afwij­zen, afhan­gen van de vraag of de gevol­gen kwa­li­fi­ce­ren als zwaar­we­gen­de bedrijfs- of dienst­be­lan­gen.[16] De Raad van Sta­te roept de ini­ti­a­tief­ne­mers op om dit pro­bleem van een ade­quaat ant­woord te voor­zien.

 

Er bestaat op dit moment dus nog geen ant­woord op de vraag of een werk­ge­ver een grens­wer­ker kan ver­plich­ten om naar kan­toor te komen om de nade­li­ge gevol­gen van soci­a­le zeker­heid te ver­mij­den. Wel blijkt uit de memo­rie van toe­lich­ting bij het wets­voor­stel dat een ver­zoek om thuis te wer­ken van een grens­wer­ker die in Bel­gië woont, afhan­ke­lijk van de omstan­dig­he­den, moge­lijk min­der bezwaar­lijk is dan het thuis­wer­ken van­uit een niet-aan­gren­zend EU-land. Of de reden van een extra admi­ni­stra­tie­ve- en finan­ci­ë­le las­ten­druk als gevolg van een thuis­wer­ken­de grens­wer­ker zal kwa­li­fi­ce­ren als een zwaar­we­gend bedrijfs- of dienst­be­lang is nog afwach­ten.

 

  1. Moge­lijk spra­ke van (in) direc­te dis­cri­mi­na­tie

Tot slot kan men zich afvra­gen of het ver­bod om grens­wer­kers thuis te laten wer­ken wel gerecht­vaar­digd kan wor­den. Op grond van de Alge­me­ne wet gelij­ke behan­de­ling is dis­cri­mi­na­tie op het hele ter­rein van het arbeids­recht ver­bo­den. Denk bij­voor­beeld aan het maken van onder­scheid in arbeids­voor­waar­den op grond van nati­o­na­li­teit.[17] Zowel direct als indi­rect onder­scheid is ver­bo­den, met dien ver­stan­de dat indi­rect onder­scheid is toe­ge­staan als het onder­scheid objec­tief gerecht­vaar­digd is.

 

Als werk­ge­vers grens­wer­kers ver­bie­den om thuis te wer­ken, dan zorgt dit ervoor dat een (ver­bo­den) onder­scheid plaats­vindt tus­sen (i) de grens­wer­kers met een ver­schil­lend woon- en werk­land die niet thuis mogen wer­ken en (ii) werk­ne­mers met een­zelf­de woon- en werk­land die wel thuis mogen wer­ken.[18]

 

Omdat dit ver­bod grens­wer­kers direct raakt, kwa­li­fi­ceert dit onder­scheid moge­lijk als direc­te dis­cri­mi­na­tie. Direct onder­scheid op grond van nati­o­na­li­teit is altijd ver­bo­den, ten­zij er spra­ke is van een in de wet vast­ge­leg­de wet­te­lij­ke grond­slag. Het valt las­tig te bear­gu­men­te­ren dat werk­ge­vers het direc­te onder­scheid kun­nen recht­vaar­di­gen, nu een wet­te­lij­ke grond­slag voor dit onder­scheid ont­breekt.

 

Het is daar­naast moei­lijk voor­stel­baar dat met het ver­bod enkel indi­rect onder­scheid wordt gemaakt. Van indi­rect onder­scheid is spra­ke indien een bepaal­de groep als gevolg van een neu­tra­le bepa­ling in one­ven­re­di­ge mate wordt getrof­fen.[19] Indi­rect onder­scheid kan zoals genoemd objec­tief gerecht­vaar­digd zijn waar­door het onder­scheid wel is toe­ge­staan.[20] Een ver­bod dat enkel geldt voor grens­wer­kers is ech­ter geen neu­tra­le bepa­ling en raakt grens­wer­kers direct.

 

  1. Ter afslui­ting

De vraag of de werk­ge­ver een grens­wer­ker kan ver­bie­den om thuis te wer­ken en de vraag in hoe­ver­re admi­ni­stra­tie­ve- en finan­ci­ë­le las­ten­druk een rede­lij­ke grond vormt voor de werk­ge­ver om een werk­ne­mer de instruc­tie te geven op kan­toor te wer­ken houdt de rechts­prak­tijk op dit moment nog ver­deeld.

 

Onder de hui­di­ge omstan­dig­he­den lijkt het niet aan­ne­me­lijk dat werk­ge­vers met dit argu­ment grens­wer­kers kun­nen ver­plich­ten naar kan­toor te komen. Of werk­ge­vers na de corona­cri­sis grens­wer­kers mogen ver­bie­den om thuis te wer­ken, is nog afwach­ten. Het is in elk geval moei­lijk voor­stel­baar dat het ver­bod voor grens­wer­kers om thuis te wer­ken gerecht­vaar­digd kan wor­den in het licht van de gelij­ke behan­de­lings­wet­ge­ving.

 

[1] Rijks­over­heid, Coro­na­vi­us en wer­ken in de grens­streek, geraad­pleegd van: Coronavirus en werken in de grensstreek.nl.

[2] Denk bij soci­a­le zeker­heid aan de pre­mie­af­dracht en de wet­te­lij­ke uit­ke­rin­gen zoals de zorg­ver­ze­ke­ring, het nabe­staan­den­pen­si­oen, AOW, het recht op kin­der­bij­slag, kin­der­op­vang­toe­slag en uit­ke­rin­gen bij arbeids­on­ge­schikt­heid en werk­loos­heid. Zie ook Ver­or­de­ning EU  883/2004, arti­kel 11.

[3] Recht­bank Gel­der­land 16 juni 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:2954, r.o. 4.8.

[4] Arti­kel 2 lid 1 jo. lid 3 sub b Wet flexi­bel wer­ken.

[5] Arti­kel 2 lid 9 en lid 10 Wfw voor het cri­te­ri­um van een zwaar­we­gend dienst­be­lang bij aan­pas­sing van de arbeids­duur en arti­kel 2 lid 11 Wfw bij aan­pas­sing van de werk­tijd.

[6]    Voor­stel van wet van de leden Van Wey­en­berg en Smeul­ders tot wij­zi­ging van de Wet flexi­bel wer­ken in ver­band met het bevor­de­ren van flexi­bel wer­ken naar arbeids­plaats (Wet wer­ken waar je wilt).

[7]    Nota naar aan­lei­ding van het ver­slag, p.7.

[8]    Kamer­stuk­ken II 2020/21, 35714, nr. 3, p. 13 (MvT).

[9]    Recht­bank Gel­der­land 16 juni 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:2954, r.o. 4.8.

[10]  Recht­bank Gel­der­land 16 juni 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:2954, r.o. 4.8.

[11]  Recht­bank Mid­den- Neder­land 4 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2362.

[12]  Recht­bank Mid­den- Neder­land 4 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2362.

[13]  Recht­bank Mid­den- Neder­land 4 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2362, r.o. 4.3.

[14]  Recht­bank Mid­den- Neder­land 4 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2362, r.o. 4.6.

[15]  Arti­kel 7:660 BW.

[16] Kamer­stuk­ken II 2021/21, 35 714, nr. 4, p. 8.

[17]  Arti­kel 1 jo. arti­kel 5 lid 1 sub e AWGB.

[18]  Arti­kel 1 lid 1 onder b jo. arti­kel 2 lid 5 AWGB.

[19] Arti­kel 1 lid 1 sub c AWGB.

[20] Zie voor de toe­pas­sing van de door het HvJEU gefor­mu­leer­de cri­te­ria voor een objec­tie­ve recht­vaar­di­gings­grond de uit­spraak van de Com­mis­sie Gelij­ke Behan­de­ling 28 maart 2000, JAR 2000/87 (Sdu Juris­pru­den­tie Arbeids­recht) afle­ve­ring 6. Er dient spra­ke te zijn van een legi­tiem doel, het mid­del voor het berei­ken van het doel moet pas­send zijn en het mid­del moet voor het berei­ken van het doel nood­za­ke­lijk zijn.