Blog
In het arrest van 10 oktober 2025 (ECLI:NL:HR:2025:1528) heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over een principiële vraag in het insolventierecht: kan op een curator een eigen, uit artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) voortvloeiende verplichting rusten om verontreinigde zaken te verwijderen, wanneer deze zaken vóór faillissement door natrekking uit het vermogen van de gefailleerde zijn geraakt? De uitspraak werpt nieuw licht op de verhouding tussen de boedelverantwoordelijkheid van de curator en diens maatschappelijke zorgplicht jegens derden, zoals verhuurders of naburige eigenaren.
Feiten en achtergrond
De zaak draaide om het faillissement van [A] B.V., een metaalrecyclingbedrijf dat actief was in de omgeving van Beverwijk/Velsen. Het bedrijf had circa 110 containers met schroot en verontreinigd materiaal geplaatst op het terrein van Middelkoop Beheer B.V., de verhuurder van het perceel. Na het faillissement in 2015 zegde de curator de huurovereenkomsten op en liet hij het terrein grotendeels ontruimen. De containers bleven echter staan, omdat het afvoeren ervan ongeveer €700.000 zou kosten, een bedrag dat de curator niet ten laste van de boedel wilde brengen. Toen Middelkoop Beheer uiteindelijk zelf de sanering liet uitvoeren (voor in totaal €879.750), werden deze kosten voldaan door Banq Groep B.V. en enkele derden. Middelkoop Beheer droeg haar vordering op de curator vervolgens over aan deze partijen (de verweerders in cassatie). Zij vorderden vergoeding van de saneringskosten, stellende dat de curator ten onrechte had nagelaten zijn verplichting tot verwijdering van de containers na te komen.
De kernvraag
De vraag was of de curator, hoewel de containers door natrekking eigendom van Middelkoop Beheer waren geworden en daardoor niet langer tot de boedel behoorden, toch een zelfstandige verplichting kon hebben om ze te verwijderen op grond van de maatschappelijke zorgvuldigheid van artikel 6:162 BW.
Oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad bevestigde dat een curator onder omstandigheden een eigen verplichting kan hebben tot verwijdering van verontreinigde of hinderlijke zaken die vóór faillissement door natrekking uit het vermogen van de schuldenaar zijn geraakt. Hoewel dergelijke zaken formeel niet meer tot de boedel behoren, kan het achterlaten daarvan toch in strijd zijn met de betamelijkheidsnorm van artikel 6:162 BW, met name wanneer derden, zoals een verhuurder, hierdoor worden geconfronteerd met aanzienlijke kosten of schade.
Het oordeel van het hof, dat de curator aansprakelijk achtte voor de verwijderingskosten als boedelvordering, werd in die zin bevestigd. Wel vernietigde de Hoge Raad het deel van het arrest waarin het hof had bepaald dat de verweerders een deel van het ontvangen bedrag moesten terugbetalen indien de boedel ontoereikend zou blijken te zijn. Volgens de Hoge Raad was het hof daarmee buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden, aangezien de curator geen dergelijk voorwaardelijk verweer had gevoerd.
Betekenis voor de praktijk
Met dit arrest benadrukt de Hoge Raad dat een curator niet alleen boedelbelangen behartigt, maar ook maatschappelijke zorgvuldigheid in acht moet nemen ten aanzien van derden die door het faillissement worden geraakt. De curator kan dus onder omstandigheden gehouden zijn om milieubelastende of gevaarlijke zaken te verwijderen, ook als deze formeel niet tot de boedel behoren.
Conclusie
De Hoge Raad brengt met deze uitspraak belangrijke nuance aan in het insolventierecht. De maatschappelijke betamelijkheid kan meebrengen dat een curator zorg draagt voor het opruimen van zaken met een negatieve waarde, zelfs wanneer die buiten de boedel vallen. Het arrest verduidelijkt daarmee dat de zorgplicht van de curator niet strikt eindigt bij de grenzen van de boedel, maar mede wordt bepaald door wat in de maatschappelijke context als zorgvuldig handelen mag worden verwacht.